21521 |
potlood |
potlood:
potloe-et (Q118p Schaesberg)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21525 |
potten? |
potten:
potte (Q118p Schaesberg)
|
op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21834 |
praatje |
<omschr.> uit de duim zuigen:
oet der doem gezaoge (Q118p Schaesberg)
|
een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22687 |
prent(je) |
schild(je):
schild (Q118p Schaesberg),
schildje (Q118p Schaesberg),
sjeltjə (Q118p Schaesberg)
|
Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)] || prent [SGV (1914)]
III-3-2
|
21206 |
prentbriefkaart |
aanzichtkaart:
ansichkaat (Q118p Schaesberg)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
schik:
schik (Q118p Schaesberg),
spa (du.):
sjpas (Q118p Schaesberg),
spasz (Q118p Schaesberg),
vier hant spas gehat (Q118p Schaesberg)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || schik [SGV (1914)] || {schik} wij hebben - gehad [SGV (1914)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
spa-maker (< du.):
sjpasmeaker (Q118p Schaesberg)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
plezierig:
plezeerig (Q118p Schaesberg)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23326 |
priester |
geestelijke:
geesteligge (Q118p Schaesberg)
|
priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pri.zə (Q118p Schaesberg)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|