33740 |
prikkeldraad |
tankeldraad:
taŋkǝldrǭt (Q118p Schaesberg)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dobbel:
dobbel (Q118p Schaesberg),
ijsdobbel:
iesdobbel (Q118p Schaesberg),
ijsdop:
iesdop [īzdoͅp} (Q118p Schaesberg)
|
tol (speeltuig) [SGV (1914)] || Wurfkreisel.
III-3-2
|
18927 |
proberen |
proberen:
probeere (Q118p Schaesberg)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21722 |
proces |
proces (<lat.):
proces (Q118p Schaesberg)
|
de zitting van een rechterlijk college waarin een overtreding of misdrijf onderzocht wordt, en waarin een uitspraak gedaan wordt [kwerel, audiëntie, proces, ordenantie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21515 |
proces-verbaal |
verbaal (<fr.):
verbaal (Q118p Schaesberg)
|
het geschreven woordelijke verslag van de toedracht van een overtreding [proces-verbaal, daas, nummer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23243 |
processie |
bronk:
brónk (Q118p Schaesberg),
processie (<lat.):
processe (Q118p Schaesberg)
|
processie [SGV (1914)]
III-3-3
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuve (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg,
Q118p Schaesberg,
Q118p Schaesberg)
|
proeven [SGV (1914)], [SGV (1914)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)]
III-1-1, III-2-3
|
31484 |
profiel |
kantje:
kɛntjǝ (Q118p Schaesberg),
rechte hoek:
rɛxtǝ hōk (Q118p Schaesberg
[(nr 1 en 3 in afbeelding 173)]
),
schuine hoek:
šȳnǝ hōk (Q118p Schaesberg
[(nr 2 in afbeelding 173)]
)
|
Dwarsdoorsnede, loodrecht op de lengteas, van metalen lijstwerk dat met behulp van de zetbank vervaardigd is. Zie ook afb. 173. Met een vierkantige kandel (L 423) wordt een dakgoot bedoeld met een rechthoekige doorsnee zoals afgebeeld in Wld II.9, pag 176 (afb. 84a: "bakgoot"). Het woordtype ronde kandel is een benaming voor een in doorsnee halfronde dakgoot (vgl. Wld II.9, afb. 84b). [N 64, 12d]
II-11
|
18221 |
pronken |
prijken:
prieke (Q118p Schaesberg),
pronken:
bronken (Q118p Schaesberg)
|
prijken [SGV (1914)] || pronken [SGV (1914)]
III-1-3
|
21698 |
prop |
optromper:
optrompǝr (Q118p Schaesberg)
|
Een op een tol gelijkend werktuig voor het verwijden van de uiteinden van (loden) pijpen in verband met het maken van rechte verbindingen. Zie ook afb. 255. De prop kan van beukenhout of van gegoten ijzer vervaardigd zijn (Oosterhof, pag. 35). [N 64, 61a; monogr.]
II-11
|