17674 |
rechte, vormeloze benen |
bonenstokken:
boene stekke (Q118p Schaesberg)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31456 |
rechthamer |
vlakke hamer:
vlakǝ hāmǝr (Q118p Schaesberg)
|
Hamer met één of twee vlakke koppen die dient om bulten en andere ongelijkheden uit plaatmateriaal te verwijderen. "De eerste bewerking, welke het blik ondergaat, wanneer daaruit door buigen of drijven eenig voorwerp vervaardigd worden moet, is in het algemeen het spannen, gelijktrekken, dresseeren of richten (...), hetgeen op den richt-stok door middel van den richt-hamer geschiedt..." (Kuyper, pag. 365). Zie ook afb. 152. [N 64, 39b]
II-11
|
22890 |
rechtsachter |
rechtsback (<eng.):
rechsbek (Q118p Schaesberg)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
31439 |
rechtse schaar |
rechtse scheer:
rɛxsǝ šīǝr (Q118p Schaesberg)
|
In het algemeen een schaar die door de stand van bekken en benen geschikt is voor het gebruik in de rechterhand. [N 64, 3b; N 66, 4b]
II-11
|
17616 |
rechtstaande oren |
ezelsoren:
ezelsoeren (Q118p Schaesberg),
fiksoren:
fiksoere (Q118p Schaesberg)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22883 |
rechtsvoor |
rechtsbuiten:
rechsboetə (Q118p Schaesberg)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
rèj (Q118p Schaesberg)
|
rij [SGV (1914)]
III-4-4
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
reèn (Q118p Schaesberg)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
rageboag (Q118p Schaesberg)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
schuiltje:
e schuulke (Q118p Schaesberg)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|