31460 |
rekhamer |
bankhamer:
baŋkhāmǝr (Q118p Schaesberg),
rekhamer:
rɛkhāmǝr (Q118p Schaesberg)
|
Hamer met één of twee afgeronde pennen die dient om bladmetaal op te rekken en in bepaalde vormen te hameren. Zie ook afb. 156 en het lemma "drijven". [N 33, 67; N 64, 40e; N 66, 7e]
II-11
|
21740 |
rekruut |
rekruut:
recruut (Q118p Schaesberg)
|
een soldaat die net in dienst is [rekruut, groentje, schacht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21358 |
rente |
interest:
interes (Q118p Schaesberg)
|
rente [SGV (1914)]
III-3-1
|
21359 |
rentenier |
rentenier:
rinkteneer (Q118p Schaesberg)
|
rentenier [SGV (1914)]
III-3-1
|
21892 |
rentenieren |
rentenieren:
renteneere (Q118p Schaesberg)
|
leven van de inkomsten van je goederen of kapitaal [heren, rentenieren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21360 |
rentmeester |
rentmeester:
rinkmeester (Q118p Schaesberg)
|
rentmeester [SGV (1914)]
III-3-1
|
24230 |
restant vogels |
eend:
slobeend (51 groene kop; witte nek; bruine borst; brede platte bek
ent (Q118p Schaesberg),
tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters
ent (Q118p Schaesberg),
toppereend (48 zwart-witte duikeend zonder kuif; broedt hier niet
ent (Q118p Schaesberg),
fuut:
geoorde fuut (30 kleiner en zeldzamer dan fuut [121]; gele oorpluimpjes; zomervogel; broedt hier en daar in vennen; roep [wuuiet]
fuut (Q118p Schaesberg),
langhoos:
pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek
langhōs (Q118p Schaesberg),
langhóós (Q118p Schaesberg)
|
geoorde fuut [N 09 (1961)] || pijlstaart [N 09 (1961)] || slobeend [N 09 (1961)] || tafeleend [N 09 (1961)] || toppereend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (Q118p Schaesberg)
|
das [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
reuzel:
rēūzel (Q118p Schaesberg)
|
reuzel [SGV (1914)]
III-2-3
|
17655 |
rib |
rib:
ing rib (Q118p Schaesberg),
n rub (Q118p Schaesberg),
rub (Q118p Schaesberg)
|
rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|