33583 |
rotten, van fruit |
verrumpelen:
WLD
verrumpele (Q118p Schaesberg)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rojaal (Q118p Schaesberg)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
WLD
rezien (Q118p Schaesberg)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
dosset:
dosɛt (Q118p Schaesberg),
rug:
ruk (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
rùk (Q118p Schaesberg)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
II-10, III-1-1
|
19404 |
rug van het lemmer |
botte kant:
(ruk van het mes)
botte kank (Q118p Schaesberg),
rug:
ruk (Q118p Schaesberg)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17640 |
ruggengraat |
rugstrang:
de rugstrank (Q118p Schaesberg),
rukstrank (Q118p Schaesberg)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
n wervel (Q118p Schaesberg),
wervel (Q118p Schaesberg)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
32578 |
ruige mest |
lange mest:
laŋǝ [mest] (Q118p Schaesberg)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
toesje (Q118p Schaesberg)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
ruŋ (Q118p Schaesberg)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|