id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32749 | spitten | graven: grãvǝ (Schaesberg), omdoen: ømdūǝ (Schaesberg), spitten: špetǝ (Schaesberg) | In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1 |
24706 | splitsing van de stam | gaffel: WLD gaffel (Schaesberg) | Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)] III-4-3 |
23327 | spoken | spoken: schpooake (Schaesberg) | spoken (mv.) [SGV (1914)] III-3-3 |
23328 | spoken (ww.) | spoken: schpooake (Schaesberg) | spoken (ww.) [SGV (1914)] III-3-3 |
19806 | spons | schwamm (d.): en leer sjwam (Schaesberg), spons: sjponsj (Schaesberg) | spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] III-2-1 |
23329 | spook | spook: schpooak (Schaesberg) | spook [SGV (1914)] III-3-3 |
21160 | spoorweg | spoor: sjpoor (Schaesberg) | een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)] III-3-1 |
34483 | sporen van de haan | hanensporen: hānǝspōrǝ (Schaesberg), hānǝšpōrǝ (Schaesberg), hānǝšpǭrǝ (Schaesberg) | Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12 |
19359 | spotten | voor de gek houden: vur der gek hawe (Schaesberg) | spotten [SGV (1914)] III-1-4 |
24248 | spotvogel | geelborstje: geilborsje (Schaesberg), gèèlbòrsje (Schaesberg) | spotvogel || spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)] III-4-1 |