| 32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q118p Schaesberg),
omdoen:
ømdūǝ (Q118p Schaesberg),
spitten:
špetǝ (Q118p Schaesberg)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
| 24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
WLD
gaffel (Q118p Schaesberg)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 23327 |
spoken |
spoken:
schpooake (Q118p Schaesberg)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
schpooake (Q118p Schaesberg)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 19806 |
spons |
schwamm (d.):
en leer
sjwam (Q118p Schaesberg),
spons:
sjponsj (Q118p Schaesberg)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 23329 |
spook |
spook:
schpooak (Q118p Schaesberg)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 21160 |
spoorweg |
spoor:
sjpoor (Q118p Schaesberg)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspōrǝ (Q118p Schaesberg),
hānǝšpōrǝ (Q118p Schaesberg),
hānǝšpǭrǝ (Q118p Schaesberg)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
| 19359 |
spotten |
voor de gek houden:
vur der gek hawe (Q118p Schaesberg)
|
spotten [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 24248 |
spotvogel |
geelborstje:
geilborsje (Q118p Schaesberg),
gèèlbòrsje (Q118p Schaesberg)
|
spotvogel || spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|