e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stoel stoel: štōl (Schaesberg) stoel [SGV (1914)] III-2-1
stoep sprong: Van Dale: sprong, 11. stoep.  schprunk (Schaesberg), stoep: schtoep (Schaesberg) stoep [SGV (1914)] III-3-1
stoep, trottoir sprong: schprunk (Schaesberg), stoep: schtoep (Schaesberg) stoep [SGV (1914)] III-2-1
stof stof: stöf (Schaesberg) stof [SGV (1914)] III-2-1
stof afnemen stubben: schtubbe (Schaesberg), schubbe (Schaesberg), sjtubbe (Schaesberg) Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)] || stoffen (ww.) [SGV (1914)] III-2-1
stof, zandx stub: schtup (Schaesberg, ... ) stof [SGV (1914)] III-4-4
stofblik schupje: sjubke (Schaesberg), sjubke en kwispel (Schaesberg), troffeltje: truuvelke (Schaesberg), tryfəlkə (Schaesberg) blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)] || Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)] || stofblik [DC 15 (1947)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)] III-2-1
stokbeitel zetbeitel: zęt˱bētǝl (Schaesberg) In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.] II-11
stomverbaasd verpapzakt: verpapzakt (Schaesberg), verpoepzakt (Schaesberg), verstomd: verstómpt (Schaesberg) verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || verstomd [SGV (1914)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)] III-1-4
stoof, voetenwarmer stoof: stōēf (Schaesberg) stoof [SGV (1914)] III-2-1