e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tussenpersoon maquignon (fr.): makkeljong (Schaesberg) een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)] III-3-1
ui, ajuin unne: ünə (Schaesberg) I-7
uier udder: ødǝr (Schaesberg) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11
uieren udderen: ødǝrǝ (Schaesberg) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uierkwartier vierdel: vīǝdǝl (Schaesberg) Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12] I-11
uil uil: ùul (Schaesberg) uil [SGV (1914)] III-4-1
uit (voetbal) uit: oet (Schaesberg) (De bal is) uit. [DC 49 (1974)] III-3-2
uit de as gezeefde kolen ameren: oamere (Schaesberg) Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)] III-2-1
uitblinken uitblinken: oetblinke (Schaesberg) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdenken verprakkiseren: verprakkezere (Schaesberg) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4