e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
villen villen: velǝ (Schaesberg) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vinden vinden: vinge (Schaesberg) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vingere (Schaesberg), vìngər (Schaesberg), vínger (Schaesberg), vîŋər (Schaesberg) vinger [DC 01 (1931)], [RND] || vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingerlid gelid: gəlìt (Schaesberg) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: de fikke (Schaesberg), ich how dich op de fikke  fikke (Schaesberg) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink botvink: boofvink (Schaesberg), vink: vink (Schaesberg) vink || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
viool viool: fiūəl (Schaesberg) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
vissen vissen: vussche (Schaesberg) visschen (ww.) [SGV (1914)] III-3-2
vissnoer snoer: sjnoor (Schaesberg) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2
visvangst vangst: vangst (Schaesberg) Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2