e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleien flikkefloren: flikkefloere (Schaesberg), smoezen: sjmoeze (Schaesberg) flikflooien [SGV (1914)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] III-3-1
vliegenraam, hor hor: hor (Schaesberg), hortje: horretje (Schaesberg), vliegengaas: vleegegaas (Schaesberg) Hoe noemt u een scherm van groene metaaldraad in open ramen om vliegen buiten te houden? (vliegenraam, hor) [N 104 (2000)] || Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)] III-2-1
vlieger windvogel: windvoeegel (Schaesberg), winkvoegel (Schaesberg) Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)] III-3-2
vliegtuig vliegmachine: vleegmasjieng (Schaesberg) het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)] III-3-1
vliering hanenzolder: hānezulder (Schaesberg), treven: trïeve (Schaesberg) Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)] III-2-1
vlinder peper: piëper (Schaesberg), witvogel: wietvoegel (Schaesberg), wietvoëgel (Schaesberg), witfuəgəl (Schaesberg) vlinder [GV Gr (1935)], [Roukens 03 (1937)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlo (enk.) vlo: vloe (Schaesberg) vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vlu: vluu (Schaesberg) vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] III-4-2
vloek vloek: vlook (Schaesberg) een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] III-3-1
vloeken vloeken: vloke (Schaesberg), vlooke (Schaesberg) godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [SGV (1914)] III-3-1