30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (Q118p Schaesberg)
|
Toestel waarmee gecontroleerd kan worden of iets horizontaal is. Zie ook afb. 89. Zie voor een beschrijving van een luchtbelwaterpas ook het lemma "waterpas" in Wld II.9, pag. 59-60. [N 64, 85a]
II-11
|
31336 |
waterpomptang |
waterpomptang:
wātǝrpomptaŋ (Q118p Schaesberg)
|
Stalen, verstelbare tang voor het vastgrijpen en monteren van pijpmateriaal, het vast- en losdraaien van moeren, etc. De tang heeft een getande, ronde bek waarmee het materiaal kan worden vastgeklemd. De afstand tussen de bekken van de tang is verstelbaar. Zie ook afb. 69. [N 33, 177; N 64, 52; monogr.]
II-11
|
33631 |
waterput |
put:
pød (Q118p Schaesberg),
pøt (Q118p Schaesberg),
waterput:
wātərpøͅt (Q118p Schaesberg),
welput:
welput (Q118p Schaesberg),
wɛlpøt (Q118p Schaesberg)
|
[DC 21 (1952)] [RND 08] [Roukens 03 (1937)] [SGV (1914)]
I-7
|
30540 |
waterspuier |
spuier:
špø̄jǝr (Q118p Schaesberg)
|
De elleboog onderaan het onderstuk van een afvoerbuis. In Q 117 en Q 118 werd het woordtype 'spuier' ook gebruikt voor een afvoer die het regenwater, dat door de dakgoot was opgevangen, rechtstreeks, dus zonder afvoerbuis, naar beneden leidde. [N 64, 149e-f]
II-9
|
22860 |
weddenschap |
weddenschap:
wɛdənsjap (Q118p Schaesberg)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
widvrouw:
witfrouw (Q118p Schaesberg),
witvrouw (Q118p Schaesberg)
|
weduwe [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
widman:
witman (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
(half lange klinker).
stof (Q118p Schaesberg)
|
stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|
21279 |
weelde |
luxus (du.):
loekses (Q118p Schaesberg)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
kwakkelwinter:
(= zachte).
inne kwakkel winkter (Q118p Schaesberg)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|