19074 |
willen |
willen:
wille (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
willen [SGV (1914)] || willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
21187 |
wimpel |
vaantje:
veëntje (Q118p Schaesberg)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
plimp:
plimp (Q118p Schaesberg),
plùmp (Q118p Schaesberg)
|
wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wink (Q118p Schaesberg)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
25160 |
winderig weer |
windig (weer):
wingig (Q118p Schaesberg),
winnig weer (Q118p Schaesberg)
|
winderig [SGV (1914)] || winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25209 |
windhoos |
stuifwind:
ing stoefwink (Q118p Schaesberg)
|
klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21782 |
winkel |
winkel:
winkel (Q118p Schaesberg)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
vijf:
vief (Q118p Schaesberg),
vīf (Q118p Schaesberg),
winkelhaak:
weŋkǝlhǭǝk (Q118p Schaesberg)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend of kunnen werkstukken op hun haaksheid worden gecontroleerd. De winkelhaak kan L- of T-vormig zijn uitgevoerd en al dan niet van een aanslag (blok) of maatverdeling zijn voorzien. De T-vormige winkelhaak wordt ook T-haak of kruishaak genoemd. Zie ook het lemma "winkelhaak" in Wld II.9, pag. 10 en afb. 76. [N 33, 318a; N 33, 318c-d; N 64, 79b; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-11, II-7, III-1-3
|
21881 |
winst |
verdienst:
⁄t verdeens (Q118p Schaesberg)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
winterkleijer (Q118p Schaesberg)
|
Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|