24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterkeuningske (Q118p Schaesberg)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
moren:
mūrǝ (Q118p Schaesberg)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (Q118p Schaesberg)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wipnaas (Q118p Schaesberg),
wipnaes (Q118p Schaesberg)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19306 |
wispelturig |
het op zijn heupen hebben:
hae haet ⁄t op zien heüpe (Q118p Schaesberg)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
⁄t weer wit net was ⁄t drais (Q118p Schaesberg)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19435 |
wit zand, stooizand |
zand:
zank (Q118p Schaesberg),
zànk (Q118p Schaesberg)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkerstaartje:
akkerstertske (Q118p Schaesberg),
akkerstétske (Q118p Schaesberg)
|
kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wek (Q118p Schaesberg)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
giftig:
giftig (Q118p Schaesberg)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|