31380 |
zoetvijl, fijne vijl |
zoetvijl:
zø̜tvīl (Q118p Schaesberg)
|
Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c]
II-11
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøldər (Q118p Schaesberg)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̄mǝ (Q118p Schaesberg)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoemerkleijer (Q118p Schaesberg)
|
Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
zondagskleren:
zondeskleijer (Q118p Schaesberg)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zung (Q118p Schaesberg)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zung (Q118p Schaesberg)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
buiten bezei:
bōēte bezei (Q118p Schaesberg)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32762 |
zonder voor spitten |
buttelen:
bøtǝlǝ (Q118p Schaesberg)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
28991 |
zoom |
zoom:
zōm (Q118p Schaesberg)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|