20788 |
braden |
braden:
broa (Q118p Schaesberg)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
kotsen:
kotse (Q118p Schaesberg),
kotsen (Q118p Schaesberg),
vulg.
kotsen (Q118p Schaesberg),
overgeven:
üvergeve (Q118p Schaesberg)
|
kotsen [SGV (1914)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brankblo-ër (Q118p Schaesberg)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
brennen:
de kachel brent (Q118p Schaesberg)
|
brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
brenner:
brenner (Q118p Schaesberg)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
aanmaakhout:
amaakhoot (Q118p Schaesberg),
brandhout:
brankhoot (Q118p Schaesberg),
braŋkhōt (Q118p Schaesberg),
klein hout:
klee-hoot (Q118p Schaesberg)
|
[SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] || Hoe noemt u het brandhout voor de kachel? (brandhout, stoofhout, kapittelhout) [N 104 (2000)]
I-7, III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
bręnnīǝtǝl (Q118p Schaesberg),
netel:
nitǝl (Q118p Schaesberg)
|
Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5
|
31630 |
brandpomp |
brandpomp:
braŋkpomp (Q118p Schaesberg)
|
Dubbele perspomp met windketel. De centrifugaalpomp bestaat uit een as waarop een aantal boogvormige schoepen zijn bevestigd. Het geheel is gemonteerd in een pomphuis dat meestal de vorm van een slakkenhuis heeft. [N 64, 133y; N 66, 49y]
II-11
|
21468 |
brandslang |
brandslang:
brandsjlang (Q118p Schaesberg)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
dref (Q118p Schaesberg)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|