18905 |
aarden |
zich heemvoelen:
zich heem veule (Q118p Schaesberg)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ē̜dǝ pǫt (Q118p Schaesberg)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
alvermannetje:
oavermenkes (Q118p Schaesberg)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
roete oas (Q118p Schaesberg)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
accijns (Q118p Schaesberg)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19021 |
achterdocht |
achtergedacht:
achtergedach (Q118p Schaesberg)
|
achterdocht [SGV (1914)]
III-1-4
|
17572 |
achterhoofd |
hinten op de kop:
hnge op der kop (Q118p Schaesberg),
hinter-kop:
hingerkop (Q118p Schaesberg)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17651 |
achterste |
achterste:
echtertsche (Q118p Schaesberg)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
plei:
plei (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
adamsappel (Q118p Schaesberg),
slikstuk:
slikstuk (Q118p Schaesberg)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|