19640 |
de was blauwen |
(de) was blauwen:
de wesch bluie (Q118p Schaesberg),
(de) was blauwselen:
de wesj bluisele (Q118p Schaesberg)
|
blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)] || Wat is bij u de uitdrukking voor \'de was blauwen\'? (blauwen, blauwselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
bleke (Q118p Schaesberg)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19440 |
de was mangelen |
gladrekken:
gladrekke (Q118p Schaesberg),
mangelen:
mangele (Q118p Schaesberg),
màngele (Q118p Schaesberg)
|
De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
opspoelen:
opsjpeule (Q118p Schaesberg),
spoelen:
schpeule (Q118p Schaesberg),
uitspoelen:
oetspeule (Q118p Schaesberg)
|
spoelen [SGV (1914)] || Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
sjtieve (Q118p Schaesberg)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
uitwringen:
oetvreenge (Q118p Schaesberg),
wringen:
wringe (Q118p Schaesberg)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20808 |
deeg |
deeg:
deeg (Q118p Schaesberg)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knēǝ (Q118p Schaesberg),
knɛjǝ (Q118p Schaesberg),
mengen:
meŋǝ (Q118p Schaesberg)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
25549 |
deeg kneden met de voeten |
de moelde treden:
dǝ molt trē̜nǝn (Q118p Schaesberg)
|
Een eventueel opgegeven object "deeg" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 20c; N 6, 47; N 29, 20b; monogr.]
II-1
|
18910 |
degelijk |
grndlich:
grundlich (Q118p Schaesberg),
van op aan kunnen:
van op áá kinne (Q118p Schaesberg)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|