20391 |
echtgenote |
vrouw:
vrouw (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)] || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
21313 |
eed |
eed:
eed (Q118p Schaesberg)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekkatsje:
eekkätske (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
eeltknobbel:
eeltknoebel (Q118p Schaesberg),
kwert:
kweete (Q118p Schaesberg),
kwät (Q118p Schaesberg)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
spoor:
spǭr (Q118p Schaesberg)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
22483 |
een april |
een april:
ee april (Q118p Schaesberg)
|
De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21811 |
een bevel opvolgen |
luisteren:
loestere (Q118p Schaesberg)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
eͅi̯ŋ boͅtəram šmīərə (Q118p Schaesberg)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
sjinke (Q118p Schaesberg)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (Q118p Schaesberg)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|