20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətraowdə vraow (Q118p Schaesberg)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
getuuge (Q118p Schaesberg)
|
iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
bronken:
bronken is getuige zijn bij een kerkelijk huwelijk; zie Kerkrade Wb.!!
bronke (Q118p Schaesberg)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getuge (Q118p Schaesberg)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21322 |
gevangenis |
gevang:
gevank (Q118p Schaesberg),
petoet:
Van Dale: petoet, (sold., Barg.) cel, gevangenis.
petoet (Q118p Schaesberg)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] || gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gäve (Q118p Schaesberg)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (Q118p Schaesberg)
|
gevoelig [SGV (1914)]
III-1-1
|
21439 |
geweer |
geweer:
geweer (Q118p Schaesberg)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwølǝf (Q118p Schaesberg),
gǝwęlǝf (Q118p Schaesberg)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
19264 |
gewillig |
willig:
willig (Q118p Schaesberg)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|