32664 |
hefhout, hulpstaart |
staart:
štats (Q118p Schaesberg)
|
De houten steel die men gebruikte om de ploeg op te tillen, werd gestoken tussen de knecht en de ploegboom of door een metalen beugel bij het snijpunt van ploegboom en ploegstaart. In sommige gevallen was deze steel blijvend met de ploeg verbonden d.m.v. een strak gespannen touw tussen die steel en de ploegstaart. Op deze wijze ontstond er een tweede staart. De ploeg kon nu met beide handen bediend worden en was beter bestuurbaar. In andere gevallen was er geen vaste, met de ploeg verbonden hulpstaart, maar werd de ploegstok daarvoor aangewend. Blijkens de verstrekte gegevens was dit het geval in: K 278, 314, 353, L 163, 163a, 215, 244c, 268, 270, 286, 295, 312, 314, 321, 322, 324, 328, 364, 374, 416, P 175, 176, Q 20, 97, 111, 111x, 162 en 204a. Voor de benamingen van deze steel in de vermelde plaatsen zie men het lemma ploegstok. [N 11, 36]
I-1
|
19447 |
heg, haag |
heg:
hek (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
rietmus:
reetmusj (Q118p Schaesberg)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19539 |
heibezem |
heienbezem:
Zie tekening: 1 (links)
hi-jebessem (Q118p Schaesberg)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
30063 |
heien |
putten:
pøtǝ (Q118p Schaesberg)
|
Bij het aanleggen van een pomp met behulp vanhet heiblok buizen in de grond slaan. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛheiblokɛ.' [N 64, 136]
II-11
|
23208 |
heilig |
heilig:
hellig (Q118p Schaesberg)
|
heilig [SGV (1914)]
III-3-3
|
19044 |
heimwee |
heimwee:
heemwieje (Q118p Schaesberg)
|
heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
26734 |
heizode |
heiris:
hęi̯reš (Q118p Schaesberg)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33725 |
hek |
gitter:
getǝr (Q118p Schaesberg),
stanketsel:
stankętsǝl (Q118p Schaesberg)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
19461 |
hek, hekwerk |
gitter (d.):
gitter (Q118p Schaesberg),
hek:
hek (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
staketsel:
stanketsel (Q118p Schaesberg)
|
Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] || hek [SGV (1914)]
III-2-1
|