33916 |
dempig |
dempetig:
dɛmpǝtex (Q098p Schimmert),
dempig:
dɛmpex (Q098p Schimmert)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
ein den (Q098p Schimmert),
WLD
dĕn (Q098p Schimmert)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
dènke (Q098p Schimmert)
|
denken [SGV (1914)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenappel:
denne appel (Q098p Schimmert),
WLD
dênne-appel (Q098p Schimmert),
dennenkuif:
dennekoef (Q098p Schimmert)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
24566 |
dennentakje met een harsknopje |
olielampje:
olie lèmpke (Q098p Schimmert)
|
Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24738 |
dennentakje met een pluim |
pluis:
WLD
plôs (Q098p Schimmert)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
hoofd(wortel):
hoof (Q098p Schimmert),
stronk:
sjtronk (Q098p Schimmert),
WLD
schtrŏnk (Q098p Schimmert)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] || penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
32957 |
derde hooioogst |
derde schaar:
derde schaar (Q098p Schimmert)
|
Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d]
I-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
deiseme (Q098p Schimmert),
dĕséme (Q098p Schimmert),
djèsəmə (Q098p Schimmert),
mengen:
mèngə (Q098p Schimmert)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23319 |
deugd |
deugd:
deug (Q098p Schimmert)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|