34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kar (Q098p Schimmert)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
doktere (Q098p Schimmert),
dôktere (Q098p Schimmert)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
dolle peterselie:
WLD
dŭlle peterselie (Q098p Schimmert),
hondspeterselie:
hǫntspētǝrzeli (Q098p Schimmert),
wilde peterselie:
wille peterselie (Q098p Schimmert)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
18983 |
dom |
dom:
den dŏm (Q098p Schimmert),
dom (Q098p Schimmert),
stom:
sjtom (Q098p Schimmert)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
dominicaan:
dòmmenekaan (Q098p Schimmert)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
domme, een -:
ĕnnè dômme (Q098p Schimmert),
dommerik:
eine dommerik (Q098p Schimmert),
domoor:
dômŏĕr (Q098p Schimmert),
stommerik:
eine stommerik (Q098p Schimmert)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
domme vrouw:
ein dom vrouw (Q098p Schimmert),
dutsel:
⁄n dŭtzel (Q098p Schimmert)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dompele (Q098p Schimmert),
dômpele (Q098p Schimmert),
duwen:
dūūjə (Q098p Schimmert),
onderduwen:
onder duuje (Q098p Schimmert),
soppen:
soppe (Q098p Schimmert),
sòppə (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
sôppe (Q098p Schimmert)
|
dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
dōnderbēesjes (Q098p Schimmert)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|