23811 |
drievuldigheidszondag |
drievuldigheidszondag:
Drievuldigheidszöndig (Q098p Schimmert)
|
De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18866 |
driftig |
driftig:
driftig (Q098p Schimmert),
kortaangebonden:
kort aangebonge (Q098p Schimmert),
kregelig:
krēgeleg (Q098p Schimmert)
|
driftig [SGV (1914)] || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
giftig lopen:
guftig laupe (Q098p Schimmert),
nits lopen:
nïtsch (Q098p Schimmert)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22655 |
drijftol |
kokkerel:
coquerel (Q098p Schimmert),
Opm. de oe is kort.
koekerelle (Q098p Schimmert)
|
drijftol [SGV (1914)] || tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
29122 |
drijfwiel |
rad:
rāt (Q098p Schimmert)
|
Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6]
II-7
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
driefzand (Q098p Schimmert),
driefzant (Q098p Schimmert),
driĕf zand (Q098p Schimmert),
drîêfzànt (Q098p Schimmert)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27354 |
drijven |
drijven:
drīvǝ (Q098p Schimmert),
rietdekken:
rietdekken (Q098p Schimmert),
uithollen:
ūthø̜lǝ (Q098p Schimmert)
|
Een dak met riet dekken. Voor bedekking met riet worden de regels of sparren van het dak op een onderlinge afstand van 45 à 55 cm geplaatst. Daarop worden panlatten aangebracht op afstanden van ongeveer 28 cm. Op deze latten wordt eerst een dunne spreilaag ter dikte van 5 cm met dunne dekgaarden en wilgen stroppen bevestigd; daarna wordt het dekriet in lagen van 6 cm dikte opgebracht en op dezelfde wijze aan de panlatten verbonden. De lagen schuiven telkens de afstand van twee panlatten naar boven op en men brengt er zoveel lagen op, totdat een dikte van circa 26 cm is verkregen. Vervolgens wordt het dak afgeschoren, waardoor alle uiteinden van het riet in een plat vlak komen. De nok wordt gewoonlijk met rietvorsten, een soort van brede, gebakken dakpannen, afgedekt, nadat vooraf in de top een rondhout of beslagen hout is gelegd, waarlangs men aan weerszijden de specie spreidt waarin de rietvorsten komen te liggen (Zwiers II, pag. 279). [N F, 45a] || In het algemeen een metalen plaat met behulp van drijfhamers zodanig bewerken dat er holle en bolle plaatsen in ontstaan. Zie ook het lemma "drijfhamer". Het lemma bevat verder onder B en C een aantal specifieke termen voor bewerkingen die tot het drijven gerekend worden. [N 64, 95a; N 66, 28a]
II-11, II-9
|
19575 |
drinkbeker |
aarden beker:
erden beker (Q098p Schimmert),
pul:
pŭl (Q098p Schimmert),
stenen beker:
sjteine beker (Q098p Schimmert),
stenen bierpot:
sjteine bierpot (Q098p Schimmert)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinke (Q098p Schimmert),
lessen:
lesjə (Q098p Schimmert),
lèsché (Q098p Schimmert),
lèèsjə (Q098p Schimmert),
lêsche (Q098p Schimmert)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūǝkǝ (Q098p Schimmert)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|