e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
feston feston: fɛstoŋ (Schimmert) Ornament van kant aan kleding, gordijnen enz. [N 62, 81a] II-7
ficus ficus: ficus (Schimmert) Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: ficus (rubberboom) [N 73 (1975)] III-2-1
fiets fiets: fiets (Schimmert) fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)] III-3-1
fietsen fietsen: fietse (Schimmert), fitse (Schimmert) op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)] III-3-1
fijn droog stof stub: štøp (Schimmert) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijn spinnen fijn spinnen: fīn špenǝ (Schimmert) Het spinnen van fijn gesponnen draad. In de regel was dit één- of tweedraads dik. Volgens de informant van Q 98 werd onder ø̄fijn spinnenø̄ verstaan dat het fijne garen ook driedraads dik kon zijn en van de beste kwaliteit wol. [N 34, C1] II-7
fijne hagel fijne hagel: fiene hagel (Schimmert), fienen hagel (Schimmert) fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4
fijngebouwd fijn: fin (Schimmert) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
fijnnaaister naaierse: neęjšǝ (Schimmert), naaierse voor fijn werk: nējšǝ vø̄r fin wɛrk (Schimmert) Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c] II-7
fijt fijt: fiet (Schimmert), fiēt (Schimmert), fīēt (Schimmert) nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] || nagelontsteking: Etterige ontsteking van het nagelbed van een vinger (vloem, hondsblein) (of: bloem?). [N 84 (1981)] III-1-2