| 18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flauw valle (Q098p Schimmert),
kwalijk vallen:
kŏalik vâlle (Q098p Schimmert),
kôllek valle (Q098p Schimmert),
kwalijk worden:
kaolik wéérə (Q098p Schimmert),
kŏalik wēēre (Q098p Schimmert),
verduizelen:
vərtûûzələ (Q098p Schimmert)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 20525 |
flensje |
flensje:
flénskə (Q098p Schimmert),
koekje:
keukske (Q098p Schimmert),
keukskə (Q098p Schimmert),
(koekj e).
keukske (Q098p Schimmert),
pannenkoekje:
pannekŏkske (Q098p Schimmert)
|
flensje [SGV (1914)] || flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 25295 |
fles, maat van ong. 0,8 liter |
fles:
flesch (Q098p Schimmert),
flesh (Q098p Schimmert)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,8 liter [fles] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 17989 |
flets |
flets:
flets (Q098p Schimmert),
kwips:
(kwèpsj) (Q098p Schimmert),
kwepsj (Q098p Schimmert),
pips:
pips (Q098p Schimmert),
vaal:
vaal (Q098p Schimmert)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] || geepsch (kwipsch) [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 18912 |
flink; flinke persoon |
flink:
flink (Q098p Schimmert),
flink aanpakken:
flink aanpâkke (Q098p Schimmert),
flinke werker:
eine flinke werker (Q098p Schimmert),
helle werker:
eine hèlle werker (Q098p Schimmert)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] || geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18021 |
fluim |
fluim:
fluum (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
flūūm (Q098p Schimmert)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
| 18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen:
flūūme (Q098p Schimmert),
fluimen uitspijen:
oetspieje v. flume (Q098p Schimmert)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 21345 |
fluisteren |
piezewieten:
pischewitte (Q098p Schimmert)
|
lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 24782 |
fluitekruid |
schalk:
sjalk (Q098p Schimmert)
|
Fluitekruid (anthriscus sylvestris 50 tot 150 cm. De stengels zijn gegroefd en zijn hol, meestal onderaan behaard; de bladeren zijn tot 3-voudig geveerd, en zacht behaard, de omwindseltjes zijn 5-bladig; de bloemen zijn wit, zelden roze; de vruchten zij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 24147 |
fluiter |
fluiter:
fluiter (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
fluiter || fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|