e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gewricht gewerf: gewerf (Schimmert), gewerve (Schimmert), gewricht: gewrich (Schimmert) gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] III-1-1
gezegde gezegde: gezêkde (Schimmert) Noem het (dialect)woord voor: een uiting zoals: "een vrolijke Frans", "met hart en ziel",...? [gezegde] [N 102 (1998)] III-3-1
gezelschap compagnie (fr.): compenie (Schimmert), kômpenie (Schimmert), stel: ein stjel (Schimmert) de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)] III-3-1
gezicht gezicht: gezich (Schimmert, ... ), wezen: wēēze (Schimmert), wèze (Schimmert), wéézə (Schimmert) gezicht [DC 01 (1931)] || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 10 (1961)], [N 84 (1981)] III-1-1
gezicht (spotnamen) gezicht: gesich (Schimmert), wezen: wēēze (Schimmert) gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
gezin huishouden: het hoeshauwe (Schimmert), ⁄t hôêshauwe (Schimmert) man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)] III-2-2
gezond gezond zijn: gezond zin (Schimmert), goed zijn: good (Schimmert), nukker zijn: nŭkker (Schimmert) Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)] III-1-2
gezongen mis gezongen mis: gezônge mès (Schimmert) Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3
gezwad, regel gemaaid gras gemade/gemaai: gǝmāi̯ (Schimmert  [(betekent ook 'zwad')]  ), zwade/zwaai: zwadǝ (Schimmert) De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.] I-3
gezwel gezwel: gezwel (Schimmert), gezwēl (Schimmert) gezwel [bel] [N 10 (1961)] III-1-2