24155 |
gierzwaluw |
gierzwalber:
giersjwalber (Q098p Schimmert),
gierzwarbel:
gierzwjarbel (Q098p Schimmert),
grote zwalber:
grôête zjwalber (Q098p Schimmert)
|
gierzwaluw || gierzwaluw (16,5 zwartbruin; sikkelvleugels; broedt in muurgaten en onder dakpannen; veel in de stad; druktemaker; roep luid [wieieie, wieieie] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
gutsen:
gutsche (Q098p Schimmert),
gèùtsjə (Q098p Schimmert),
⁄t gŭtst (Q098p Schimmert),
hel regenen:
hèl rèèngene (Q098p Schimmert),
plensen:
plense (Q098p Schimmert)
|
grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
gieter:
geeter (Q098p Schimmert),
spruits:
schpruits (Q098p Schimmert),
sjpruits (Q098p Schimmert)
|
gieter [SGV (1914)] || Hoe noemt u: de tuingieter waarmee men aangiet (broesgieter?) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
18053 |
gif |
gif:
gŭŭf (Q098p Schimmert),
vergif:
verguf (Q098p Schimmert),
vergŭf (Q098p Schimmert)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24671 |
giftige paddestoel |
vergiftigde paddestoel:
WLD
vergŭftige paddeschtōōl (Q098p Schimmert)
|
paddestoel, Een vergiftigde ~ in het algemeen (duivelskaas). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22490 |
gildeknecht |
knaap:
knaap (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
De knecht van een gilde [knaap]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17879 |
gispen, geselen |
met een guts slaan:
mit ein goetsj slaon (Q098p Schimmert),
tetsen:
têtse (Q098p Schimmert)
|
slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
gɛs (Q098p Schimmert),
heffe:
hø̜fǝ (Q098p Schimmert)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
28864 |
git |
git:
git (Q098p Schimmert)
|
Sieraad. Zwarte kraaltjes of glazige steentjes in verschillende vormen. [N 62, 60a; MW]
II-7
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glacé`s (Q098p Schimmert),
glacées (Q098p Schimmert)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|