e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glad, glijdend glats: gledsj (Schimmert), glets (Schimmert) glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4
gladde ijzerdraad wasdraad: wɛšdrǭt (Schimmert) Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.] I-8
gladiool gladiool: gladiolen (Schimmert) Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen, [N 92 (1982)] III-2-1
glas-in-loodraam glas-in-loodraam: glāās in lōātraam (Schimmert) Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)] III-3-3
glasgordijn glasgordijn: glaasgerdiene (Schimmert), glāāsgerdiēn (Schimmert), vitrage: vitrage (Schimmert) Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)] III-2-1
glazenkast buffet: buffet (Schimmert), glazenkast: glaaze kas (Schimmert), glāāze-kas (Schimmert), glazerenkast: glazere kast (Schimmert), zilverkast: zilverkas (Schimmert) Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)] III-2-1
glazig glazerig: glazərig (Schimmert), glazig: chláázich (Schimmert), glāzig (Schimmert), glá-zig (Schimmert) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur email: eemàj (Schimmert), glazuur: glazuur (Schimmert), glazŭŭr (Schimmert) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] III-1-1
gleiswerk aardewerk: ērdǝwęrk (Schimmert) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleufstaak holle tas: hǭl, hol tɛš (Schimmert) IJzeren staak waarbij in de vlakke bovenzijde een groef of geul ingevijld is. De pinvormig uitlopende onderzijde van het werktuig wordt in het gat van het aambeeld geplaatst. De gleufstaak wordt als ondergrond gebruikt wanneer men in een metalen plaat een geul wil slaan. Zie ook afb. 22. [N 33, 212; N 64, 35b; N 66, 16b] II-11