18895 |
iemand weerstaan |
iemand bijhouden:
bie haute (Q098p Schimmert),
volhouden:
volhâûwte (Q098p Schimmert)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
gewaren:
gewaren (Q098p Schimmert),
gewhren (du.):
(ê).
gewière (Q098p Schimmert),
laten begaan:
laote begòn (Q098p Schimmert)
|
betijen [SGV (1914)] || toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
de nabuur uitnoden:
de nàòber oetnuje (Q098p Schimmert),
in de rouw verzoeken:
in de rouw verzêûke (Q098p Schimmert)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
ein iep (Q098p Schimmert),
olm:
WLD
ŏlm (Q098p Schimmert)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19246 |
iets (leren) beheersen |
get meester zijn:
meister zin (Q098p Schimmert),
get vaardig zijn:
vaardig zin (Q098p Schimmert)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18859 |
iets in acht nemen |
in acht nemen:
in ach nume (Q098p Schimmert),
in acht nŭmme (Q098p Schimmert)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
prul:
prul (Q098p Schimmert)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
op kroppe (Q098p Schimmert),
opkrôppe (Q098p Schimmert)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijke (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
dollen:
döllə (Q098p Schimmert),
ijlen:
ielen (Q098p Schimmert),
īēle (Q098p Schimmert),
īēlə (Q098p Schimmert)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|