e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijs (alg.) ijs: ies (Schimmert) ijs [DC 03 (1934)] III-4-4
ijsberen drentelen: drentele (Schimmert, ... ), ijsberen: ies-bēēre (Schimmert) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsheiligen ijsheiligen: iesheílíge (Schimmert) 12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)] III-3-3
ijsmuts ijsmuts: iesmuts (Schimmert), īēsmuts (Schimmert) ijsmuts [N 25 (1964)] III-1-3
ijspegel ijskegel: ies kegele (mv.) (Schimmert), īéskeègels (mv.) (Schimmert), ijspegel: īéspēēgels (mv.) (Schimmert), ijspin: īéspinne (mv.) (Schimmert) ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijsvogel ijsvogel: iesvogel (Schimmert) ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
ijver ijver: iever (Schimmert) toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)] III-1-4
ijverig ijverig: ieferig zin (Schimmert), ieverig (Schimmert), ijverlijk: ieferlich (Schimmert), vlijtig: flijtig (Schimmert) met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)] || noest [SGV (1914)] || toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)] III-1-4
ijzel, bevroren neerslag ijzel: iezel (Schimmert, ... ) ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzelen ijsregenen: ies règene (Schimmert), ijzelen: iezele (Schimmert), iezelt (Schimmert) ijzelen [N 22 (1963)], [SGV (1914)] III-4-4