e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baan van een aambeeld baan: bān (Schimmert) Het bovenvlak van het aambeeld waarop het smeedwerk wordt uitgevoerd. In de baan kunnen één of meer gaten zijn aangebracht waarin verschillende soorten gereedschap geplaatst kunnen worden. Zie ook afb. 15 en het lemma "aambeeldgat". [N 64, 32c; N 66, 13c] II-11
baantje glijden op het ijs keien: keije (Schimmert), keiə (Schimmert), kejje (Schimmert), kè-je (Schimmert), kèije (Schimmert), kêjje (Schimmert), glijden op glijbaan.  kèje (Schimmert), Opm. de è is kort.  kèje (Schimmert) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-3-2
baard baard: baard (Schimmert), bāā-rd (Schimmert) baard [DC 01 (1931)], [N 10b (1961)] III-1-1
baarmoeder van de kip eierstok: ęi̯ǝrstǫk (Schimmert) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe dracht: drax (Schimmert) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
babbelaar babbelaar: babbelĕĕr (Schimmert), babbelèr (Schimmert), babbeléér (Schimmert), bàbbəléér (Schimmert), s(suikergoed).  babbelèr (Schimmert) babbelaar [SGV (1914)] || babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3
baby, zuigeling get jongs: get jongs (Schimmert), kleint, een: klènt (Schimmert) baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)] III-2-2
bagagewagen bagagewagen: bagage-wāāge (Schimmert), fouragewagon: fouragewagon (Schimmert) een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)] III-3-1
baggermolen zandzuiger: zand-zŭŭger (Schimmert), zandzuuger (Schimmert) een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)] III-3-1
bak bak: bak (Schimmert) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13