33958 |
jukriem |
jokkeriem:
jǫkǝrēm (Q098p Schimmert)
|
Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12]
I-10
|
18707 |
jumper |
jumper:
jumper (Q098p Schimmert),
vest:
vest (Q098p Schimmert)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleid (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18232 |
juweel |
bijou (fr.):
bijou (Q098p Schimmert),
juweel:
juwele (Q098p Schimmert),
schone steen:
sjaune sjtein (Q098p Schimmert),
sieraad:
seeraod (Q098p Schimmert)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (Q098p Schimmert),
kāāk (Q098p Schimmert)
|
kaak [DC 02 (1932)], [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
raak (Q098p Schimmert),
rāāk (Q098p Schimmert)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
geschaar:
geschĕĕr (Q098p Schimmert),
kakement:
kakement (Q098p Schimmert),
káákəment (Q098p Schimmert)
|
kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kale kop:
kale kop (Q098p Schimmert),
kletskop:
klétschkop (Q098p Schimmert)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̄mǝ (Q098p Schimmert)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krèpkes (Q098p Schimmert)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|