e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine neus klein neusje: klein nēͅske (Schimmert) Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)] III-1-1
kleingeld kleingeld: kleigeld (Schimmert), klein geld (Schimmert), pasgeld: pasgeld (Schimmert) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinkinderen kleinkind: kleikind (Schimmert), kleikènd (Schimmert) kleinkind [SGV (1914)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinste dier van het nest krauwel: WLD (eig. WNR: haak, drietand?)  de kràùwel (Schimmert), kruppel: krupel (Schimmert), nestjongste: nèsjòngstə (Schimmert) Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)] III-4-2
kleinzoon kleinzoon: kleinzoon (Schimmert) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
klemmateriaal kijl: kī.l (Schimmert), kram(p): kra.mp (Schimmert) Met allerlei materialen werden kouter, voorschaar en voorsteun van de ploeg op de ploegbalk vastgezet. Hierdoor bleven deze onderdelen verwisselbaar of verstelbaar. Welk materiaal men gebruikte, blijkt uit de opgaven. [N 11, 31.III.b; N 11A, 140b] I-1
klep (van pet) klep: klep (Schimmert, ... ) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek klepbroek: klepbrok (Schimmert) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel bengel: bengel (Schimmert), klepel: klêpel (Schimmert) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || klepel [SGV (1914)] III-3-3
klepklok klokje: t klökske (Schimmert) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3