23197 |
bedevaart |
bedeweg:
bēēwēēg (Q098p Schimmert),
bèeweeg (Q098p Schimmert)
|
bedevaart [SGV (1914)] || Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23875 |
bedevaartganger |
bedewegganger:
bēēwēēggênger (Q098p Schimmert)
|
Een bedevaartganger, pelgrim. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23876 |
bedevaartplaats |
genadeoord:
genade-oord (Q098p Schimmert)
|
Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23878 |
bedevaartprentje |
bedevaartsprentje:
bedevaarts-printjse (Q098p Schimmert)
|
Een prentje ter nagedachtenis aan een bedevaart. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23879 |
bedevaartvaantje |
bedevaartsvaantje:
bèèvaarts vĕĕnke (Q098p Schimmert)
|
Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bedēēnt wèere (Q098p Schimmert)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedēēne (Q098p Schimmert),
bedēne (Q098p Schimmert),
bedèene (Q098p Schimmert)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
19213 |
bedorven (persoon) |
bedorven kind:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
bedorve kind (Q098p Schimmert),
verwend:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
verwînd (Q098p Schimmert)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34540 |
bedorven ei |
rot ei:
rot ęi̯ (Q098p Schimmert),
vuile eieren:
vul ęi̯ǝr (Q098p Schimmert)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedreege (Q098p Schimmert),
bedrege (Q098p Schimmert),
besodemieteren:
besodemieteren (Q098p Schimmert),
kullen:
kŭlle (Q098p Schimmert),
verneuken:
verneuke (Q098p Schimmert)
|
bedriegen [SGV (1914)] || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)] || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|