e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leest leest: lęjs (Schimmert) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lieêf (Schimmert) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leeuwenbek leeuwenbek: leeuwe bekken (Schimmert), làiwe bek (Schimmert), leeuwenbekje: leeuwebekske (Schimmert), WLD  lèeuwe-bêkske (Schimmert) Leeuwenbekje (antirrhinum majus). De onderste bladeren staan bijna altijd kruisgewijs, de bovenste verspreid. Grote (ruim 3 cm), verschillend gekleurde bloemen met korte, brede kelkbladeren. De bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen (kalfssnuit, kn [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: anthurium scherzerianum [N 73 (1975)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende snijbloemen: Antirrhinum majus (leeuwenbek) [N 73 (1975)] III-2-1, III-4-3
leewater leewater: lęi̯wātǝr (Schimmert) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
lege eerste koe lege koe: lē̜x kō (Schimmert), manse koe: mau̯s [koe] (Schimmert), schotje: sxǫtjǝ (Schimmert) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
leggen leggen: lèkke (Schimmert) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legger peesklap: pēsklap (Schimmert  [(synoniem van ''peesgal'': ontsteking en opzwelling van de diepe buigpees van het pijpbeen als gevolg van verrekking of gedeeltelijk scheuren van de pees bij zwaar werk)]  ) Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.] I-9
legnest legnest: lęknęs (Schimmert), nest: nęs (Schimmert) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): lei (Schimmert) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
leiden winnen: wenǝ (Schimmert) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11