18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
capeline (fr.):
kappelin (Q098p Schimmert),
kapmuts:
kapmöts (Q098p Schimmert)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18637 |
meisjespantalon met kanten pijpen |
kanten broek:
kânte brook (Q098p Schimmert)
|
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18125 |
melaatsheid |
lazerij:
lâzerīē (Q098p Schimmert),
melaats:
melaats (Q098p Schimmert)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24872 |
melganzenvoet |
dauwkool:
WLD
dauwkŏĕl (Q098p Schimmert),
ganzenpoot:
gausepùit (Q098p Schimmert),
ganzenvoet:
gausevoot (Q098p Schimmert),
hanenpoot:
hanepŭĭt (Q098p Schimmert)
|
Melganzevoet (chenopodium album 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn vertakt; de bladeren zijn zeer verschillend van vorm, tevens onregelmatig getand, de bovenste gaafrandig, aan de buitenkant dofgroen, de onderkant wit-melig best [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20970 |
melig |
melig:
mèlig (Q098p Schimmert),
WLD
mĕĕlig (Q098p Schimmert),
versleten:
versjlete fruit (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u: vruchten die door laag liggen te rijp en daardoor droog en korrelig zijn geworden (melig) [N 72 (1975)] || Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
melk (Q098p Schimmert),
męlk (Q098p Schimmert),
męlǝk (Q098p Schimmert)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
33882 |
melk van het paard |
melk:
mɛlǝk (Q098p Schimmert)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
ziǝ (Q098p Schimmert)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkǭrǝ (Q098p Schimmert)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
roomveer:
roomveer (Q098p Schimmert)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|