21776 |
bekakt persoon |
kaklui (mv.):
kaklūū (Q098p Schimmert),
kakman:
kakmàn (Q098p Schimmert)
|
bekakt praten [N 102 (1998)] || taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21777 |
bekakte praat |
kaligheid:
kaligheit (Q098p Schimmert)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
kaligheid:
kaligheit (Q098p Schimmert)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21830 |
bekendmaken |
bekendmaken:
bekind make (Q098p Schimmert),
bekint māāke (Q098p Schimmert),
uitroepen:
oet roope (Q098p Schimmert)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bekinne (Q098p Schimmert),
bekênne (Q098p Schimmert)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21514 |
bekeuren |
beboeten:
beboete (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30041 |
bekisting |
bekisting:
bǝkesteŋ (Q098p Schimmert)
|
De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.]
II-9
|
17646 |
bekkenholte |
kom:
kōōmp (Q098p Schimmert),
kooi:
kauw (Q098p Schimmert)
|
heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22677 |
bekkens |
bekkens:
bekkes (Q098p Schimmert),
cimbalen:
cymbalen (Q098p Schimmert)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
Opm. dit wordt wel gebruikt, bijv. als iemand in een ziekenhuis ligt; men zegt: "hè mot t zelf beköstige".
beköstigen (Q098p Schimmert),
te kostelijk:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
te kōstelek (Q098p Schimmert)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|