20285 |
min, voedster |
min:
⁄n min (Q098p Schimmert),
voedster:
voedster (Q098p Schimmert)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19360 |
minachten; minachtend |
afhoudend:
āāfhaudend (Q098p Schimmert),
negeren:
negere (Q098p Schimmert)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18795 |
minderen |
minderen:
mindere (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? (minderen, afzetten) [N 104 (2000)] || minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
minder[jø͂ͅrig (Q098p Schimmert)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
de liefste:
de lēēfste (Q098p Schimmert)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
bijzit:
bie-zit (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
⁄n bie-zit (Q098p Schimmert)
|
concubine [N 37 (1971)] || een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23917 |
mirakel |
mirakel (<fr.):
e miraakel (Q098p Schimmert),
wonder:
e wònder (Q098p Schimmert)
|
Een wonder [wó.nder, wónger, miraakel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23304 |
mis |
mis:
mès (Q098p Schimmert)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
drieherige mis:
driherige mès (Q098p Schimmert)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23524 |
mis met vier heren |
vierherenmis:
vēēr-hère-mès (Q098p Schimmert)
|
Een plechtige H. Mis waarin naast de genoemde drie, ook nog - gehuld in koorkap - een presbyter assistens voorgaat [vierherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|