22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
amezuur (Q098p Schimmert),
mondstuk:
mondsjtøͅk (Q098p Schimmert)
|
Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
bof:
boef (Q098p Schimmert),
hap:
eine hap (Q098p Schimmert),
mondvol:
mondvol (Q098p Schimmert)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
monnik:
monnik (Q098p Schimmert),
pater (lat.):
pater (Q098p Schimmert)
|
Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)] || monnik [SGV (1914)]
III-3-3
|
24502 |
monnikskap |
paapmuts:
WLD
paap-mûts (Q098p Schimmert),
paterskap:
paters kop (Q098p Schimmert)
|
Monnikskap (aconitum napellus). De bloemen zijn licht- of donkerblauw, soms ook wit of blauw met wit, groeien in dichte trossen. De wortel bestaat uit twee aaneen gegroeide bietvormige delen. De gehele plant is zeer vergiftig, voor de mens zelfs de honing [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33922 |
mooi pratend het paard op de nek kloppen |
feenselen:
fē̜nzǝlǝ (Q098p Schimmert
[(strelen)]
)
|
[N 8, 103e]
I-9
|
25169 |
mooi, helder weer |
fijn weer:
fâin wèr (Q098p Schimmert),
klaar weer:
⁄t is klaor wèr (Q098p Schimmert),
schoon weer:
schaun wèr (Q098p Schimmert),
schāōh wèèr (Q098p Schimmert),
sjwààn wéér zin (Q098p Schimmert),
ət is sjoəon (Q098p Schimmert)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23499 |
moordkruis |
moordkruis:
mòòrdkruuts (Q098p Schimmert)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20521 |
moot vis |
moot:
moot (Q098p Schimmert),
mŏŏt (Q098p Schimmert)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
grauwelen:
grauwele (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
grâûwele (Q098p Schimmert),
knoteren:
knotere (Q098p Schimmert),
Opm. de o is lang.
knotere (Q098p Schimmert),
mompelen:
mômpele (Q098p Schimmert),
op zin hebben:
op zin hèbbe (Q098p Schimmert)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || brommen [SGV (1914)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
bunder:
boender (Q098p Schimmert),
morgen:
mörgə (Q098p Schimmert),
mûrge (Q098p Schimmert)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|