33930 |
neusriem |
naasriem:
nāsrēm (Q098p Schimmert)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
34370 |
neusring |
ring:
reŋk (Q098p Schimmert)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naasvleugel (Q098p Schimmert)
|
neusvleugel [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18619 |
nevelslinnen mutsje met plooienrand en kinbanden |
kapje:
kèpke (Q098p Schimmert)
|
mutsje, nevelslinnen ~ met een plooienrand en kinbanden {afb} [nevelskepke, - kap, ievelskepke] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20482 |
nicht |
nice-je:
neen; mar.: vgl. uitspraak met "nisje"in Q 097
nissche (Q098p Schimmert)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
neer (Q098p Schimmert),
nēēr (Q098p Schimmert)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18094 |
niersteen |
niersteen:
neersjtein (Q098p Schimmert),
nēērschtein (Q098p Schimmert)
|
Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34153 |
niet behouden |
verlopen:
vǝrlǫu̯pǝ (Q098p Schimmert)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34149 |
niet bevrucht |
leeg:
lēx (Q098p Schimmert),
mans:
mau̯s (Q098p Schimmert)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
24716 |
niet gedijen |
de aard niet hebben:
die aard hĭej neet (Q098p Schimmert),
geen wasdom (hebben):
WLD
geine wasdôm (Q098p Schimmert),
niet groeien:
die grujt neet (Q098p Schimmert)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|