17935 |
op de loop gaan |
bijzen:
bieze (Q098p Schimmert),
bîêzə (Q098p Schimmert),
op de loop gaan:
op de leup gaon (Q098p Schimmert),
op de lēūp (Q098p Schimmert),
op de luip goan (Q098p Schimmert)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || op de loop gaan [SGV (1914)] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21692 |
op de markt verkopen |
marktgoed (zn.):
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
mērt-good (Q098p Schimmert),
op de markt verkopen:
verkaupe op de mèrt (Q098p Schimmert)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17965 |
op de schouder nemen, dragen |
krommenek dragen:
kromenak drage (Q098p Schimmert)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de rug zitten:
bij vader op de ruk zitte (Q098p Schimmert)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op zijn voorvoeten lopen:
op z`n veurveut lāōpe (Q098p Schimmert)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33218 |
op een hoop gooien |
op een hoop schudden:
ǫp ęi̯nǝ hǭp šø̜dǝ šø̜dǝ (Q098p Schimmert)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|
25094 |
op een rij zetten |
schikken:
schikke (Q098p Schimmert),
sjikke (Q098p Schimmert)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
schokken:
schokke (Q098p Schimmert),
sukkelen:
sukkele (Q098p Schimmert)
|
lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
opperen:
ø̜pǝrǝ (Q098p Schimmert)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op (de) loop gaan:
ǫp de lø̄p gǭn (Q098p Schimmert)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|