e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de loop gaan bijzen: bieze (Schimmert), bîêzə (Schimmert), op de loop gaan: op de leup gaon (Schimmert), op de lēūp (Schimmert), op de luip goan (Schimmert) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || op de loop gaan [SGV (1914)] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)] III-1-2
op de markt verkopen marktgoed (zn.): ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  mērt-good (Schimmert), op de markt verkopen: verkaupe op de mèrt (Schimmert) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1
op de schouder nemen, dragen krommenek dragen: kromenak drage (Schimmert) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de schouder zitten op de rug zitten: bij vader op de ruk zitte (Schimmert) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op zijn voorvoeten lopen: op z`n veurveut lāōpe (Schimmert) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op een hoop gooien op een hoop schudden: ǫp ęi̯nǝ hǭp šø̜dǝ šø̜dǝ (Schimmert) Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.] I-5
op een rij zetten schikken: schikke (Schimmert), sjikke (Schimmert) op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)] III-4-4
op een sukkeldrafje lopen schokken: schokke (Schimmert), sukkelen: sukkele (Schimmert) lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)] III-1-2
op heukelingen zetten, zwelen opperen: ø̜pǝrǝ (Schimmert) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op hol slaan op (de) loop gaan: ǫp de lø̄p gǭn (Schimmert) Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f] I-9