33522 |
peulen, doppen (ww.) |
keveren:
kevere (Q098p Schimmert)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
gedroogde erwten:
WLD
gedrĕŭgde ĕrte (Q098p Schimmert),
peulen:
peulen (Q098p Schimmert)
|
De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen ranken:
(Renge).
boine range (Q098p Schimmert),
ranken:
renge (Q098p Schimmert)
|
boonen afhalen [SGV (1914)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
bonen keveren:
boane kevere (Q098p Schimmert),
bonen leuten:
boane luite (Q098p Schimmert),
erwten keveren:
erte kevere (Q098p Schimmert)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20572 |
peuzelen |
peuzelen:
peuzele (Q098p Schimmert),
peuzələ (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21734 |
pezerik |
pezerik:
pezerik (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23172 |
piano |
piano:
Karte 244.
pi`jāno} m. (Q098p Schimmert)
|
Klavier.
III-3-2
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakkezeere (Q098p Schimmert),
prakkezere (Q098p Schimmert),
prâkkezēren (Q098p Schimmert)
|
denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] || over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
piepen:
piepe (Q098p Schimmert),
sjierpen:
sjierpe (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
sjirpe (Q098p Schimmert),
širpǝ (Q098p Schimmert)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12, III-4-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
piel (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|