e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bewusteloos onmachtig: ommègtig (Schimmert) Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] III-1-2
bezadigd gemoedereerd: gemoedereerd (Schimmert), rustig: rùstig (Schimmert) zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)] III-1-4
bezem bezem: beͅsəm (Schimmert), bɛsəm (Schimmert) bezem [RND], [SGV (1914)] III-2-1
bezig zijn doende zijn: doonde zin (Schimmert), dôônde zin (Schimmert) werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)] III-1-4
bezoek bezoek: bezeuk (Schimmert), bezuk (Schimmert), ⁄t bezeûk (Schimmert) bezoek [SGV (1914)] || de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)] III-3-1
bezoeken bezoeken: eine kranke bezuke (Schimmert), enne krânke bezêûke (Schimmert), opzoeken: emes opzuke (Schimmert) een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)] III-3-1
bezorgd zorgen hebben: zeurg höbbe (Schimmert), zŭrg hŭbbe (Schimmert) ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)] III-1-4
bezwaarlijk bezwaarlijk: bezwôôrlik (Schimmert) zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4
bezwijming flauwte: flauwte (Schimmert), flawte (Schimmert) Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2
bibberen beven: bēē-ve (Schimmert), rijderen: rière (Schimmert), riëre (Schimmert) beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || bibberen, bibberen [SGV (1914)] III-1-2