29093 |
pompen, vermaken |
veranderen:
vǝrandǝrǝ (Q098p Schimmert)
|
Vermaken van kleding. Aangeven van aan te brengen veranderingen in verband met niet goed passen (Meima I, pag. 6). [N 59, 190a; N 62, 21b; MW]
II-7
|
31183 |
pompenmaker |
pompenmaker:
pompǝmē̜kǝr (Q098p Schimmert)
|
Koperslager die zich vooral toelegt op het vervaardigen en plaatsen van waterpompen. Toen in L 329 de waterleiding haar intrede deed, bleef daar aanvankelijk pompenmaker het woord om een loodgieter aan te duiden; thans wordt het woord in deze betekenis vrijwel niet meer gebruikt. [N 66, 56; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
31637 |
pompgat |
pompgat:
pomp˲gāt (Q098p Schimmert)
|
Het gat in het bovenste gedeelte van het pomphuis waarlangs het water in de pompuitloop kan stromen. In L 423 bestond de overgang tussen de pompuitloop en het pomphuis uit een geelkoperen verdikking die ɛschulpɛ (s0hp) werd genoemd.' [N 64, 133s; N 66, 49s]
II-11
|
31649 |
pomphaak |
ijzeren haak:
īzǝra hǭk (Q098p Schimmert)
|
Lange ijzeren stang met kop en haak waarmee men het slot van een pomp kan openen. De zuiger van de pomp dient daartoe eerst verwijderd te worden. De pomphaak wordt gebruikt bij herstellingen of, bij vriesweer, om de pomp te laten leeglopen. Zie ook afb. 243. [N 64, 134a; N 66, 50a]
II-11
|
31634 |
pomphuis |
pomphuis:
pomphūs (Q098p Schimmert)
|
Het cilindervormige pomplichaam waarin de pompzuiger verticaal op en neer beweegt. Het pomphuis wordt aan de bovenzijde afgesloten met een deksel. De taps toelopende onderzijde ervan bevat het pompslot dat verhindert dat opgepompt water terug kan stromen naar de ondergrond. Zie ook afb. 236a. Volgens de invuller uit L 423 werd het pomphuis uit rood koper vervaardigd. Zie voor het woordtype pompenstevel (Q 95) ook het Maastrichts woordenboek, s.v. ɛpómpestievelɛ: "bovenste deel van een pomp, waaraan de benedenbuis is bevestigd."' [N 64, 133e; N 66, 49e; monogr.]
II-11
|
31633 |
pompketel |
zuigkorf:
zȳxkø̜rǝf (Q098p Schimmert)
|
Metalen bak met gaten aan de onderzijde van de zuigbuis, die verhindert dat er tijdens het pompen ook vuil in de pomp binnenstroomt. Zie ook afb. 239. [N 64, 133t; N 66, 49t]
II-11
|
31650 |
pompkrabber |
schrapijzer:
šrap˱īzǝr (Q098p Schimmert)
|
Werktuig om een pomp aan de binnenzijde te reinigen. [N 64, 134b; N 66, 50b]
II-11
|
18504 |
pompon van een muts |
floche (fr.):
floes (Q098p Schimmert),
flōēs (Q098p Schimmert),
poes:
poes (Q098p Schimmert)
|
pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31645 |
pompslotklep, pompklep |
aanvoerklep:
ānvø̄rklɛp (Q098p Schimmert)
|
De klep in het pompslot van een zuigpomp. Zie ook afb. 236a en de toelichting bij het lemma ɛpompslotɛ.' [N 64, 133g; N 66, 49g]
II-11
|
31648 |
pompsteen |
gootsteen:
gø̄tštęjn (Q098p Schimmert),
pompenbak:
pompǝbak (Q098p Schimmert)
|
De stenen bak onder de pompuitloop. Het woord pomp(en)steen werd in Q 20 en Q 95 oorspronkelijk gebruikt in de hierboven omschreven betekenis. Later werd het de algemene benaming voor een gootsteen. Ook verschillende Limburgse dialectwoordenboeken kennen de woorden pomp(en)steen en pomp(en)bak in deze laatste betekenis. [N 64, 133r; N 66, 49r; monogr.]
II-11
|