e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ringworm omloop: den ômlŏap (Schimmert), omlaup (Schimmert) Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)] III-1-2
rinkelen met de altaarbel bellen: bêlle (Schimmert) Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)] III-3-3
rins herb: hèrb (Schimmert), rins: rins (Schimmert), zurig: zurig (Schimmert), zŭrig (Schimmert) lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] III-2-3
riool riool: riool (Schimmert, ... ) het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)] III-3-1
ripszijde ripzijde: repzi (Schimmert) Zware zijde geweven in fijne ribbels. [N 62, 79b] II-7
rit rit: rit (Schimmert), tocht: d⁄n tocht (Schimmert), tocht (Schimmert), toer (<fr.): toer (Schimmert) de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)] III-3-1
ritnaald, larve van de kniptor kniptor: WLD  de kniptor (Schimmert) ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)] III-4-2
ritselen ritselen: ritsele (Schimmert, ... ), roezen: rôêsjə (Schimmert), sniersen: schnirse (Schimmert) een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)] III-4-4
ritssluiting trekslieting: trękšlēteŋ (Schimmert), treksluiting: treksjleeting (Schimmert) Hoe noemt U een ritssluiting? [N 62 (1973)] || Treksluiting, sluitmiddel voor kleppen van kledingstukken, tassen en dergelijke, bestaande uit twee stroken met metalen klauwtjes die door een verschuifbaar plaatje in elkaar gehaakt worden (Van Dale, pag. 2417). [N 62, 63; MW] II-7, III-1-3
robinia acacia: eine accacia (Schimmert), WLD  acācia (Schimmert) De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)] III-4-3