18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
röchele (Q098p Schimmert)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
aalberen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
aolbère (Q098p Schimmert),
rode wiemeren:
rau wiemere (Q098p Schimmert),
wiemer:
wiemer (Q098p Schimmert),
wiemeren:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
wiĕmere (Q098p Schimmert)
|
aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)] || Hoe noemt u: de rode aalbes (rode bes, zeebeer) (soorten?) [N 72 (1975)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
slakroot:
šlākroat (Q098p Schimmert)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24508 |
rode bosbes |
bosbeer:
bosbère (Q098p Schimmert)
|
De rode bosbes, vossebes (bospalm, naagdebes, kwachtbes, gourbes, kroos, kreus, rode bleek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24405 |
rode bosmier |
aamzeik:
aomzeik (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
termiet:
termiet (Q098p Schimmert)
|
mier, grote donkere [DC 43 (1968)] || mier, kleine rode — [DC 43 (1968)] || rode bosmier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (Q098p Schimmert)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
raut moos (Q098p Schimmert),
roit moos (Q098p Schimmert)
|
Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
guts?:
gôêtsch (Q098p Schimmert),
roe(de):
roe (Q098p Schimmert),
row (Q098p Schimmert)
|
een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
kleine roede:
ein klein roo(w) (Q098p Schimmert),
roede:
rōōw (Q098p Schimmert),
meervoud: roewa.
roew (Q098p Schimmert)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeie (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|