34599 |
rongogen |
trompen:
trompǝ (Q098p Schimmert)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
koepaard:
kōpē̜rt (Q098p Schimmert)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
rode:
rǫi̯ǝ (Q098p Schimmert)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
vaalrode:
vālrōi̯ǝ (Q098p Schimmert)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
roeadbèùrsjke (Q098p Schimmert),
röêtbèùrsjke (Q098p Schimmert)
|
roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33686 |
roodbruine aarde |
rode aarde:
rǭ ęrt (Q098p Schimmert)
|
De roodbruine aarde waarmee men de stijlen, balken en kozijnen van vakwerkhuizen kleurt. [N 27, 46]
I-8
|
18043 |
roodvonk |
rodehond:
ròòje hŭnd (Q098p Schimmert),
roodvonk:
raod-vonk (Q098p Schimmert),
rŏadvŭnk (Q098p Schimmert),
râôtvonk (Q098p Schimmert)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)] || Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
roof (Q098p Schimmert)
|
roof, korst [SGV (1914)]
III-1-2
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
stootvogel:
schtōōtvogel (Q098p Schimmert),
sjtoatvogel (Q098p Schimmert)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33714 |
rooien |
rooien:
rōjǝ (Q098p Schimmert)
|
Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.]
I-8
|