23716 |
rozenkrans |
rozenkrans:
roĕezekrans (Q098p Schimmert)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23722 |
rozenkransgebed |
rozenkransgebed:
rŏĕezekansgebed (Q098p Schimmert)
|
Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
de roeëzekransmaond (Q098p Schimmert)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
roziene (Q098p Schimmert),
WLD
rezien (Q098p Schimmert)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
29017 |
ruche |
ruche:
ryš (Q098p Schimmert)
|
Geplooid (kanten) oplegsel aan dameskleren of een geplooide gerimpelde of klokkend geknipte reep stof. Er zijn twee soorten ruches, rechte en ronde, die verschillend worden geknipt. Zie afb. 47. [N 62, 42a; MW; monogr.]
II-7
|
17767 |
rug |
ganse croupon:
ganse croupon (Q098p Schimmert),
rug:
rök (Q098p Schimmert),
rək (Q098p Schimmert)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
II-10, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røk (Q098p Schimmert)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
19404 |
rug van het lemmer |
botte kant:
van ?t mets
botte kant (Q098p Schimmert),
rug:
rûk (Q098p Schimmert),
van ?t mets
ruk (Q098p Schimmert)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
rŭggeschtrank (Q098p Schimmert),
rugstrang:
de rukstrank (Q098p Schimmert)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervel (Q098p Schimmert),
wērvel (Q098p Schimmert)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|