21634 |
biljet van twintig gulden |
briefje van twintig gulden:
breefke van twintig gulle (Q098p Schimmert),
twintig gulden:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
twintig gŭlle (Q098p Schimmert)
|
20 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21636 |
biljet van vijfentwintig gulden |
briefje van vijfentwintig gulden:
breefke van vief en twintig gulle (Q098p Schimmert),
vijfentwintig gulden:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
vief en twintig gŭlle (Q098p Schimmert)
|
25 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21640 |
biljet van vijfhonderd frank |
briefje van vijfhonderd frank:
breefke van viefhonderd frang (Q098p Schimmert)
|
500 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21639 |
biljet van vijftig frank |
briefje van vijftig frank:
breefke van fieftig frang (Q098p Schimmert),
vijftig frank:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
fieēftig frang (Q098p Schimmert)
|
50 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21635 |
biljet van vijftig gulden |
briefje van vijftig gulden:
breefke van fieftig gulle (Q098p Schimmert),
vijftig gulden:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
fieēftig gŭlle (Q098p Schimmert)
|
50 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (Q098p Schimmert)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
21878 |
billijk |
schappelijk:
schâppelek (Q098p Schimmert),
sjappelijk (Q098p Schimmert)
|
redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24791 |
bilzekruid |
bilzekruid:
bilze kroet (Q098p Schimmert),
WLD
bīlzekrōēt (Q098p Schimmert)
|
Bilzekruid (hyoscyamus niger 30 tot 80 cm groot. De gehele plant is wollig behaard en kleverig door de klierharen, ruikt onaangenaam; de bladeren zijn langwerpig-eivormig, grof bochtig getand; de bloemen groeien in vrij dichte trossen, trechtervormig. F [N 92 (1982)]
III-4-3
|
29408 |
binder |
binder:
beŋǝr/beŋstǝr (Q098p Schimmert),
hoper:
hø̄pǝr (Q098p Schimmert),
steker:
štø̄kǝr (Q098p Schimmert)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbēǝr (Q098p Schimmert)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|