e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sperma sperma: sjpèrma ? (Schimmert), sperma (Schimmert) Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)] III-1-1
sperwer stootvogel: sjtoeatvogel (Schimmert) sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] III-4-1
sperziebonen boterbonen: boter boon (Schimmert), prinsesboontjes: WLD  prinses-bĕŭnkes (Schimmert) De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] I-7
spetteren snerken: schnèrke (Schimmert), spetteren: schpetteren (Schimmert), sudderen: suddərə (Schimmert) sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)] III-2-3
spie van het anker kijl: ki.l (Schimmert) De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.] II-9
spiegel spiegel: schpegel (Schimmert) spiegel [SGV (1914)] III-2-1
spier spier: ochpiër (Schimmert), sjpier (Schimmert) pees, spier [N 10 (1961)] III-1-1
spiering spiering: sjpierink (Schimmert), WLD  schpiering (Schimmert) Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)] III-4-2
spiertje trekken spiertje trekken: sjpierke trekke (Schimmert), spierke trekke (Schimmert) Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)] III-3-2
spijkerribben treven: trēvǝ (Schimmert) Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.] II-9